(Grard-Noorman Bouters)
Binnen het thema wonen en werken in het Plassengebied staan we even stil bij Sluipwijk, waar de redactie een prachtige karakterschets van “een Sluipwijker anno 1939” toegezonden kreeg van de dochter van kunstenares Rie Bouters (1902-1999). Ten tijde van het verhaal woonde Rie in het witte art-deco huis aan de ’s-Gravenbroeksweg. Het illustreert, zo zegt zij, de tijd waarin Sluipwijkers nog alleen spraken als het echt nodig was.
‘Een Sluipwijker anno 1939’
We kregen een tijdlang steevast iedere zondag bezoek van een boer uit de omtrek, een niet meer jonge vrijgezel, die met zijn zuster samenwoonde, beiden al even zwijgzaam en stug. Hij had een klein bedrijf, ging met niemand om en zelfs ons praatgrage dorp liet hem met rust.
Zo waren wij niet weinig verrast ‘m op een zondagmorgen te zien komen aandrentelen, op blanke klompen, pruim achter de wang. Hij was omgelopen tot waar we op het terrasje koffie dronken, zomaar op de warme tegels gezeten in het voorjaarszonnetje. Toen ons koor van welkomstkreten verstomd was en hij een poosje naast ons zat, onwennig in één hand een sigaar, in de andere hand een kop koffie met koek, bleek dat hij niet meer tot de conversatie had bijgedragen dan het kuchend geluid waarmee hij zijn pruim van de ene naar de andere wang verhuisde.
Mijn man kan, om zo te zeggen stenen tot spreken bewegen, maar hij slaagde er niet in één vonkje aan deze vuursteen te ontrukken. Enthousiast prezen we het weer, het uitzicht, alsof we bij onszelf te gast waren. De blauwe ogen van onze vriend volgden intussen onbestemd de buitelingen van een citroenvlindertje. Toen spuwde hij vrij discreet zijn pruim in een papiertje, dat in zijn broekzak verdween, leegde zijn kopje, at zijn koek en begon met grote zorg zijn sigaar op te kauwen.
Eens moest toch de reden van zijn komst bekend worden. We weten alleen dat de Chinezen nogal omslachtig tot de zaal komen maar mensen die zich hierover opwinden, hebben onze dorpelingen nog nooit meegemaakt. Het geluid verstomde langzamerhand geheel, ook dat van ons en wij staarden gefascineerd naar de snel verdwijnende sigaar: Wat had hij op zijn hart? We kwamen er niet achter. Plotseling stond hij op en zei schorrig: :”Ik gaan maar…..”